Burrhus Frederic Skinner (20 maart 1904 – 18 augustus 1990) was een vooraanstaande Amerikaanse psycholoog en behaviorist, die een diepgaande invloed had op de ontwikkeling van de moderne psychologie. Gedurende zijn carrière bij Harvard University als Edgar Pierce Professor van 1958 tot zijn pensioen in 1974, richtte Skinner zich op het concept van gedrag als een product van externe stimuli en consequenties, een theorie die hij het principe van bekrachtiging noemde.
Inhoudsopgave
De illusie van vrije wil en het principe van bekrachtiging
Skinner zag de menselijke vrije wil als een illusie en stelde dat menselijk gedrag primair wordt gevormd door de gevolgen van eerdere acties. Dit idee leidde tot de ontwikkeling van zijn theorie over bekrachtiging, die stelt dat gedrag dat gevolgd wordt door positieve gevolgen waarschijnlijker herhaald zal worden, terwijl gedrag dat gevolgd wordt door negatieve gevolgen minder vaak zal voorkomen. Dit principe van bekrachtiging werd een hoeksteen in de behavioristische psychologie en vormde de basis voor veel van zijn latere onderzoek en theorieën.
Radicaal behaviorisme en de experimentele gedragsanalyse
Skinner ontwikkelde het concept van radicaal behaviorisme, een filosofie die stelt dat alle menselijke acties verklaard kunnen worden door observeerbaar gedrag zonder toevlucht te nemen tot interne mentale toestanden of bewustzijn. Hij introduceerde ook de experimentele gedragsanalyse, een school binnen de experimentele psychologie die zich richt op het systematisch onderzoeken van gedragspatronen. Om dit te bestuderen, creëerde Skinner de zogenaamde “Skinner-box”, een experimenteel instrument dat de basis werd voor zijn onderzoek naar operante conditionering.
Operante conditionering is een type leermethode waarbij de sterkte van een gedrag wordt aangepast door positieve of negatieve bekrachtiging. Skinner gebruikte een cumulatieve recorder om het responspercentage te meten, waarmee hij de frequentie en timing van gedragsreacties kon vastleggen. Dit apparaat stelde hem in staat om uitgebreid onderzoek te doen naar verschillende schema’s van bekrachtiging, wat leidde tot belangrijke ontdekkingen over hoe gedrag kan worden gevormd en beheerst.
Innovaties en belangrijkste werken
Gedurende zijn carrière publiceerde Skinner 21 boeken en meer dan 180 artikelen, waarin hij zijn ideeën en ontdekkingen presenteerde. Een van zijn meest invloedrijke werken was “Schedules of Reinforcement” (1957), geschreven samen met Charles Ferster, waarin de verschillende patronen van bekrachtiging en hun effect op gedragsverandering werden besproken. Een ander belangrijk werk was “Verbal Behavior” (1958), waarin hij zijn theorieën toepaste op de ontwikkeling en het gebruik van taal.
Daarnaast stelde Skinner zich in zijn utopische roman “Walden Two” (1948) een samenleving voor waarin zijn ideeën over gedragsmodificatie werden toegepast om een ideale gemeenschap te creëren. Dit werk was controversieel en werd zowel geprezen als bekritiseerd vanwege de implicaties van het toepassen van gedragswetenschappen op sociaal ontwerp.
Invloed op de moderne psychologie en erkenning
Samen met John B. Watson en Ivan Pavlov wordt Skinner beschouwd als een van de pioniers van het moderne behaviorisme. Zijn werk heeft een blijvende invloed gehad op de psychologie, met name op het gebied van leren en gedragstherapie. In een enquête uit juni 2002 werd Skinner uitgeroepen tot de meest invloedrijke psycholoog van de 20e eeuw, wat zijn impact en nalatenschap binnen de wetenschappelijke gemeenschap verder bevestigt.
Het leven van B.F. Skinner: van jeugd tot wetenschappelijke doorbraken
Vroege jaren en invloeden
B.F. Skinner werd geboren op 20 maart 1904 in Susquehanna, Pennsylvania. Hij groeide op in een gezin waar zijn vader, William Skinner, als advocaat werkte en zijn moeder, Grace Skinner, zorg droeg voor het huishouden. Van jongs af aan toonde Skinner een grote interesse in technologie en uitvindingen. Samen met zijn jeugdvriend Raphael Miller, die hij ‘Doc’ noemde, bouwde hij verschillende apparaten, waaronder een eenvoudige telegraaflijn tussen hun huizen om berichten uit te wisselen. Deze vroege fascinatie voor mechanica en praktische experimenten legde de basis voor zijn latere werk in de gedragspsychologie.
Skinner ontwikkelde zich tot een atheïst na een incident op de zondagsschool waarbij een leraar zijn angst voor de hel probeerde te sussen, een concept dat zijn grootmoeder had beschreven. Deze ervaring vormde zijn sceptische houding ten opzichte van religie en droeg bij aan zijn interesse in meer empirisch gebaseerde onderzoeken en wetenschappen.
Onderwijs en ontdekking van behaviorisme
Na zijn middelbare school ging Skinner naar Hamilton College in New York met de intentie om schrijver te worden. Ondanks zijn interesse in schrijven, voelde hij zich sociaal geïsoleerd vanwege zijn intellectuele houding en kritiek op de religieuze en morele normen van de universiteit. Zijn tijd bij Hamilton College was niet zonder controverse, vooral gezien zijn openlijke atheïsme en scherpe kritiek op de conservatieve waarden van zijn omgeving.
Skinner behaalde zijn Bachelor of Arts in Engelse literatuur in 1926 en vervolgde zijn studie aan de Harvard University. Het was daar dat zijn wetenschappelijke carrière vorm begon te krijgen. Onder invloed van een medestudent, Fred S. Keller, raakte Skinner geïnteresseerd in de studie van gedrag vanuit een wetenschappelijk perspectief. Dit leidde tot zijn eerste experimenten met gedragsanalyse en de ontwikkeling van de “Skinner-box”, een apparaat dat hij gebruikte om gedragspatronen bij dieren te bestuderen door middel van operante conditionering.
Wetenschappelijke carrière en ontwikkeling van gedragstheorieën
Na zijn afstuderen in 1931 bleef Skinner als onderzoeker verbonden aan Harvard. Zijn werk daar markeerde het begin van een carrière die gewijd was aan het onderzoeken van de manieren waarop omgevingsfactoren gedrag beïnvloeden. In 1936 accepteerde hij een positie aan de University of Minnesota, en later in 1945 werd hij benoemd tot hoofd van de psychologieafdeling aan de Indiana University. In 1948 keerde hij terug naar Harvard, waar hij tot aan zijn pensioen in 1974 bleef werken.
Tijdens zijn tijd aan de universiteiten bleef Skinner experimenteren met verschillende vormen van gedragsverandering, waaronder de ontwikkeling van wat later bekend zou worden als de “token economy”. Dit systeem gebruikte symbolische beloningen (tokens) die individuen konden inwisselen voor tastbare beloningen, een techniek die effectief bleek in gecontroleerde omgevingen zoals gevangenissen en psychiatrische instellingen.
Latere jaren en erfenis
In de jaren 1970 nam Skinners publieke bekendheid toe, mede door zijn controversiële ideeën over gedragsmodificatie en zijn kritiek op traditionele opvoedings- en onderwijsmethoden. Zelfs na zijn pensionering bleef Skinner actief publiceren en spreken over zijn werk. In 1989, slechts een jaar voor zijn dood, werd bij hem leukemie vastgesteld. Skinner overleed op 18 augustus 1990 in Cambridge, Massachusetts, maar niet voordat hij, tien dagen eerder, de Lifetime Achievement Award ontving van de American Psychological Association, waar hij nog een laatste toespraak hield over zijn werk en nalatenschap.
Skinner’s bijdragen aan de psychologie: behaviorisme en bekrachtiging
De grondslagen van Skinner’s behaviorisme
B.F. Skinner’s invloed op de psychologie is voornamelijk terug te vinden in zijn ontwikkeling van het radicale behaviorisme. Deze benadering stelt dat alle gedragingen, zowel menselijk als dierlijk, direct worden beïnvloed door externe stimuli en versterkt door de gevolgen van het gedrag. Skinner bekritiseerde eerdere psychologische stromingen die vertrouwden op introspectie of mentale toestanden als verklarende factoren. In plaats daarvan richtte hij zich op observeerbaar en meetbaar gedrag, wat volgens hem de enige betrouwbare bron van kennis over menselijk en dierlijk gedrag is.
In zijn boek “The Behavior of Organisms” (1938) introduceerde Skinner een tweedeling in gedrag: respondent gedrag en operant gedrag. Respondent gedrag wordt opgewekt door specifieke stimuli en kan worden aangepast door klassieke conditionering, zoals in de experimenten van Ivan Pavlov. Operant gedrag, daarentegen, wordt niet door een specifieke stimulus uitgelokt, maar is gedrag dat spontaan optreedt en vervolgens versterkt wordt door de gevolgen die erop volgen. Dit type gedrag is volgens Skinner cruciaal voor het begrijpen van complexe gedragingen en leren.
Operante conditionering en bekrachtigingsschema’s
Een van Skinner’s belangrijkste bijdragen is zijn werk over operante conditionering. Dit concept stelt dat gedrag wordt gevormd door de gevolgen die volgen op dat gedrag. Als een bepaald gedrag positieve gevolgen heeft, zoals een beloning, zal het waarschijnlijk vaker voorkomen. Omgekeerd zal gedrag dat leidt tot negatieve gevolgen, zoals straf, minder vaak voorkomen. Deze principes van bekrachtiging vormen de kern van Skinner’s behavioristische theorie.
Skinner onderscheidde verschillende soorten bekrachtiging: positieve bekrachtiging, waarbij een aangename stimulus volgt op een gedrag, en negatieve bekrachtiging, waarbij een onaangename stimulus wordt verwijderd na een gedrag. Beide vormen van bekrachtiging hebben als doel het versterken van het gedrag. Skinner benadrukte echter dat straf, hoewel vaak gebruikt om ongewenst gedrag te verminderen, slechts tijdelijke effecten heeft en vaak leidt tot ongewenste neveneffecten zoals angst of vermijding.
In zijn uitgebreide experimenten met dieren ontwikkelde Skinner verschillende schema’s van bekrachtiging om te onderzoeken hoe variaties in bekrachtigingspatronen het gedrag beïnvloeden. Deze schema’s omvatten:
- Continue bekrachtiging (CRF): Waarbij elke correcte respons wordt gevolgd door een bekrachtiger. Dit schema is effectief voor het snel aanleren van nieuw gedrag, maar het gedrag kan snel uitdoven als de bekrachtiging stopt.
- Intervalschema’s: Bekrachtiging wordt gegeven na bepaalde tijdsintervallen. Dit kan een vast interval (FI) zijn, waarbij bekrachtiging na een vastgestelde tijd wordt gegeven, of een variabel interval (VI), waarbij de tijdsintervallen tussen bekrachtigingen variabel zijn.
- Ratioschema’s: Bekrachtiging wordt gegeven na een bepaald aantal responsen. Dit kan een vast ratio (FR) zijn, waarbij bekrachtiging na een vastgesteld aantal responsen wordt gegeven, of een variabel ratio (VR), waarbij het aantal responsen tussen bekrachtigingen varieert. Het variabele ratioschema, zoals gebruikt in gokautomaten, blijkt bijzonder effectief te zijn in het versterken van frequent en volhardend gedrag.
De invloed van Skinners werk op onderwijs en samenleving
Skinner’s ideeën over bekrachtiging en gedragsverandering hebben niet alleen invloed gehad op de psychologie, maar ook op het onderwijs en de bredere samenleving. Hij introduceerde bijvoorbeeld het concept van de onderwijsmachine, een apparaat dat ontworpen was om geprogrammeerd leren te faciliteren. Deze machine bood onmiddellijke feedback aan studenten, wat volgens Skinner essentieel was voor effectief leren. Hij geloofde dat positief bekrachtigde studenten meer gemotiveerd en succesvoller waren dan studenten die straf of negatieve bekrachtiging ervoeren.
Verder beïnvloedden Skinner’s ideeën over gedragsverandering ook maatschappelijke concepten zoals token economy systemen, waarbij individuen beloningen ontvangen voor gewenst gedrag die ze kunnen inwisselen voor goederen of privileges. Dit concept werd effectief toegepast in instellingen zoals psychiatrische ziekenhuizen en scholen om gewenst gedrag te bevorderen.
Skinner’s technologische innovaties
B.F. Skinner’s bijdrage aan de psychologie gaat verder dan alleen theoretische ontwikkelingen; hij was ook een innovator op het gebied van experimentele technologie. Een van zijn bekendste uitvindingen is de operante conditionering kamer, vaak aangeduid als de “Skinner-box”. Dit apparaat werd ontworpen om de gedragsreacties van dieren te onderzoeken en te controleren. De Skinner-box maakte het mogelijk om de effecten van bekrachtiging en straf op gedrag nauwkeurig te meten door gebruik te maken van geautomatiseerde systemen die de responsen van het dier registreerden en bijhielden.
Naast de Skinner-box ontwikkelde Skinner ook de cumulatieve recorder, een apparaat dat het aantal reacties van een dier grafisch weergeeft op een rol papier. Dit hulpmiddel was essentieel voor het bestuderen van responsfrequentie en versterkingsschema’s, en heeft veel bijgedragen aan het onderzoek naar operante conditionering.
Een andere opmerkelijke uitvinding van Skinner was de air crib, een klimaatgestuurde babybox ontworpen om de zorg voor jonge kinderen te vergemakkelijken en hen een veilige, schone omgeving te bieden. Hoewel deze uitvinding aanvankelijk controversieel was en vaak ten onrechte werd vergeleken met zijn operante conditionering kamer, bleek de air crib effectief te zijn in het bieden van comfort en veiligheid voor baby’s, en werd deze door veel ouders als nuttig ervaren.
Controverses en kritieken
Skinner’s werk, hoewel invloedrijk, was niet zonder controverse. Een van de meest bekende kritieken kwam van Noam Chomsky, een linguïst die fel tegen Skinner’s boek “Verbal Behavior” ageerde. Chomsky argumenteerde dat Skinner’s behavioristische benadering van taalverwerving niet in staat was de complexiteit en creativiteit van menselijke taal te verklaren. Deze kritiek markeerde een breekpunt in de psychologie en droeg bij aan de opkomst van de cognitieve psychologie als een dominante stroming.
Een andere bron van controverse was Skinner’s toepassing van gedragsprincipes op bredere sociale en morele kwesties, zoals gepresenteerd in zijn boeken “Walden Two” en “Beyond Freedom and Dignity”. In deze werken stelde Skinner dat een samenleving zou kunnen worden verbeterd door het toepassen van gedragswetenschappelijke principes, wat leidde tot beschuldigingen van sociaal engineering en het beperken van persoonlijke vrijheid. Skinner zag deze kritiek echter als een misverstand van zijn werk; hij geloofde dat zijn methoden juist meer welzijn en vrijheid zouden kunnen creëren door ongewenste gedragingen en negatieve bekrachtiging te minimaliseren.
De erfenis van B.F. Skinner in de psychologie
Ondanks de controverse blijft Skinner’s werk van groot belang voor de psychologie en gedragstherapie. Zijn onderzoek naar bekrachtigingsschema’s heeft een blijvende impact op het begrijpen van menselijk en dierlijk gedrag en de manier waarop gedragingen kunnen worden gevormd en gemanipuleerd. De principes van operante conditionering worden nog steeds gebruikt in verschillende toepassingsgebieden, van onderwijs tot gedragstherapie en zelfs in marketing.
Skinner’s nalatenschap is er een van wetenschappelijke innovatie en diepgaande invloed op hoe we gedrag begrijpen en veranderen. Zijn methoden en ideeën blijven relevant en worden nog steeds gebruikt en besproken in hedendaagse psychologische praktijk en onderzoek.
Conclusie
B.F. Skinner was een pionier in de gedragspsychologie, wiens ideeën en uitvindingen een revolutie teweegbrachten in de manier waarop we gedrag begrijpen en beïnvloeden. Zijn concepten van bekrachtiging, operante conditionering en gedragstechnologieën hebben niet alleen de psychologie veranderd, maar ook bredere implicaties gehad voor het onderwijs, opvoeding en sociale structuren. Ondanks kritiek en controverse blijft zijn werk een hoeksteen in de studie van gedrag, met toepassingen die nog steeds relevant zijn in de moderne tijd.
Bronnen en meer informatie
- Skinner, B.F. (1938). The Behavior of Organisms: An Experimental Analysis. Appleton-Century-Crofts.
- Skinner, B.F., & Ferster, C.B. (1957). Schedules of Reinforcement. Prentice-Hall.
- Chomsky, N. (1959). Review of Verbal Behavior by B.F. Skinner. Language, 35(1), 26-58.
- Smith, D. (2002). “The Legacy of B.F. Skinner: A Retrospective Analysis.” Journal of Behavioral Science, 14(3), 45-59.
- Thorndike, E.L. (1911). Animal Intelligence: Experimental Studies. Macmillan.
- Afbeelding: Silly rabbit, CC BY 3.0, via Wikimedia Commons